Skip to main content
SearchLoginLogin or Signup

De maatschappelijke impact van COVID-19 – Sociologie van een pandemie

Published onJan 01, 2022
De maatschappelijke impact van COVID-19 – Sociologie van een pandemie
·

Abstract

Dit hoofdstuk vat de belangrijkste bevindingen samen van een longitudinaal onderzoeksproject naar de maatschappelijke impact van COVID-19, gebaseerd op panelonderzoek en focusgroepen. Het laat zien dat COVID-19 niet de grote gelijkmaker is geweest en dat de pandemie en het coronabeleid hebben geleid tot een sterke afname van het vertrouwen van burgers in publieke instituties, in het bijzonder in de landelijke overheid. Het laat tevens zien dat COVID-19 bestaande problemen meer zichtbaar heeft gemaakt, maar ook als katalysator kan werken voor sociale veranderingen. Het hoofdstuk mondt uit in een pleidooi voor investeringen in ‘publiek kapitaal’ in het sociaal-culturele domein.

Op 27 februari 2020 testte in Nederland voor de eerste keer een patiënt positief op het coronavirus. Daarop begon de overheid de COVID-19uitbraak te bestrijden, waarbij infectieziektebestrijding het belangrijkste uitgangspunt voor het kabinet was in de aanpak van de crisis. Deze focus leidde ertoe dat het OMT als expertteam, bestaande uit medisch specialisten, epidemiologen en virologen, een centrale adviesfunctie kreeg en daarmee een belangrijke rol in het politieke en publieke debat over de aanpak van COVID-19. De stem van andere disciplines werd niet of in mindere mate gehoord. Dat gold zeker voor het vakgebied van de sociologie. Toch was er alle reden voor een sociologisch onderzoeksprogramma naar de sociale gevolgen van COVID-19 gelet op de enorme repercussies van de maatregelen voor het maatschappelijk verkeer, waarvan ook het instellen van een avondklok deel uit zou maken.

Vanuit de Erasmus Universiteit werd daarom direct na het uitbreken van de coronapandemie een sociologisch onderzoeksprogramma opgestart. In deze bijdrage ga ik kort in op de uitgangspunten en belangrijkste uitkomsten van dit nog steeds lopende onderzoeksprogramma naar de maatschappelijke impact van COVID-19. Daarbij zal ik zowel ingaan op de wetenschappelijke inzichten als op enkele beleidsmatige inzichten die dit onderzoeksprogramma heeft opgeleverd. Die beleidsmatige inzichten hebben met name betrekking op het brede sociaal-culturele domein.

De inspiratiebronnen

Eind maart 2020 startten onderzoekers vanuit de Erasmus Universiteit en in samenwerking met de gemeente Rotterdam, de Vrije Universiteit Amsterdam en het onderzoeksbureau Kieskompas, een grootschalig onderzoek naar de maatschappelijke impact van COVID-19. Kort daarna sloten de Haagse Hogeschool, de gemeenten Den Haag en Amsterdam erbij aan, evenals de universiteit van Leiden.1 We onderzochten via een panelstudie de gevolgen van de coronapandemie voor werk en inkomen, mentaal welbevinden, onderlinge solidariteit, burenrelaties, en voor het vertrouwen in mensen en publieke instanties. In twee jaar tijd zijn vijf metingen verricht tussen april 2020 en september 2021, waarmee we de impact van elkaar afwisselende versoepelingen en aanscherpingen van de maatregelen volgden. Daarnaast is verdiepend kwalitatief onderzoek gedaan in de vorm van elf focusgroepen.2 Een deel van het onderzoek loopt nog steeds door. Dat onderzoek richt zich vooral op het thema van sociale cohesie (Engbersen, De Boom, Seidler, & Van Heck, 2022).

Bij de start van het onderzoek kenden we enkele inspiratiebronnen. De eerste en belangrijkste inspiratiebron was de wetenschappelijke studie De Februari-Ramp. Sociologie van een samenleving in nood uit 1956 van de hand van Joop Ellemers. Deze studie is de eerste en enige Nederlandse sociologische studie naar de maatschappelijke gevolgen van een natuurramp. De studie was gebaseerd op zeven onderliggende onderzoeksrapporten waaraan veel talentvolle sociologen een belangrijke bijdrage leverden.3 Het voorwoord werd geschreven door de toen gerenommeerde socioloog Sjoerd Groenman. Hij merkte het volgende op (Groenman in Ellemers, 1956): ‘Men heeft mij in de afgelopen dagen meermalen gevraagd, of niet de socioloog een belangrijke taak heeft in het overstroomde deel van ons land. Ik heb die vraag tweeledig beantwoord. En wel zo: deze eerste weken, misschien maanden is de socioloog op non-actief. De socioloog (…) heeft tijd, rust nodig. Hij is niet de man van de onmiddellijke daad, de improvisatie, maar van de rustige afweging. Hij kan zich nuttig maken op allerlei wijzen, maar als socioloog is hij een ornament (…) De socioloog is eerst nutteloos en waardeloos.’ Deze stelling van Groenman zal, overigens in nettere bewoordingen, ten tijde van de coronapandemie ook geformuleerd worden door de huidige premier Mark Rutte. Hij merkte naar aanleiding van rellen in Den Haag in augustus 2020 op: ‘Ik ben geen socioloog en dat wil ik ook helemaal niet zijn. Dit is gewoon idioot gedrag waar ik geen verklaringen voor ga zoeken, het hoort gewoon te stoppen.’ Niettegenstaande de sociologische zelfdepreciatie van Groenman leidde het sociologisch onderzoek naar de watersnoodramp tot een reeks van relevante inzichten. Ik noem er hier slechts enkele:

  1. Over de ramp als nationale zaak: in de eerste dagen na de ramp voelde heel Nederland zich één, maar die eenheid zal later afbrokkelen.

  2. Over het wegvallen en opbouwen van vormen van communicatie: er was een belangrijke rol van nieuws via de radio om onjuiste geruchten te weerspreken.

  3. Over verscherping van tegenstellingen: de ramp legde zwakke plekken en spanningen in de samenleving bloot.

  4. Over introductie van innovaties (katalysator-functie): na de ramp werd het Deltaplan uitgevoerd. Daarnaast werden in het kader van samenlevingsopbouw het modern maatschappelijk werk en buurthuizen (community-organization) ontwikkeld en was er de onderkenning van het belang van beroepsmobiliteit.

De tweede inspiratiebron was de studie Heat Wave (2002) van de Amerikaanse socioloog Klinenberg. In deze studie analyseerde hij welke factoren bijdroegen aan de vele sterfgevallen tijdens een extreme hittegolf in de stad Chicago in juli 1995. Hij onderzocht twee arme wijken, waarvan de ene wijk veel meer sterfgevallen telde dan de andere. Hij liet zien dat dit verschil verklaard kan worden uit de aard van sociale cohesie of sociaal kapitaal. In de ene arme wijk bestond een ontwikkeld gemeenschapsleven met buurtorganisaties en een levendig winkelapparaat. In de andere wijk ontbrak dat geheel, waren er weinig sociale contacten tussen bewoners – zij leefden sociaal geïsoleerd. Volgens Klinenberg had het hogere niveau van sociaal kapitaal een beschermende functie en verklaarde dat de verschillen in sterftecijfers tussen de twee wijken. Een derde, hierop aansluitende, inspiratiebron was een interview in het NRC met psychiater Damiaan Denys (Van Noort, 2020). Hij merkte in dat interview op: ‘Je kunt niet kunt zeggen dat het virus “oneerlijk” is omdat het gemiddeld genomen vrouwen en kinderen spaart: (…) het volgt in zekere zin dezelfde logica als waarmee reddingsboten werden toegekend op de Titanic.’ Maar die metafoor van de Titanic was ongelukkig gekozen. We weten immers dat van de derde klasse vrouwelijke passagiers 45 procent omkwam, van de tweede klasse 16 procent en van de eerste klasse slechts 0,7 procent. Er bleek een duidelijke relatie te bestaan tussen de maatschappelijke positie van de passagiers en hun levenskansen (Schuyt, 1983).

De laatste inspiratiebron was de Siciliaanse roman De Tijgerkat (1959) van Tomasi di Lampedusa met het beroemd aforisme: ‘Als alles moet blijven zoals het is, dient alles te veranderen.’ Dit aforisme is door de politicoloog Hirschman (1991) ooit als een klassiek voorbeeld van conservatieve retoriek beschouwd, namelijk dat hervormingen de wezenlijke structuur van een maatschappij onaangetast laten. Maar het standpunt dat de samenleving niet fundamenteel verandert, werd niet zo vaak gebezigd in het begin van de crisis. In analyses over de maatschappelijke impact van COVID-19 werden utopische vergezichten over fundamentele veranderingen in de structuur van samenlevingen niet geschuwd (bijvoorbeeld Bezemer, 2020). Veel zieners, of het nu journalisten, filosofen, theologen, gedragsof sociaal wetenschappers waren, zagen de contouren opdoemen van een groenere, een meer rechtvaardige en een meer autarkische wereld.

Uit deze inspiratiebronnen kunnen de kennisleidende beginselen van het sociologisch perspectief van het onderzoekproject al worden afgeleid, namelijk vragen rond sociale ongelijkheid, sociale cohesie en sociale verandering. Gedurende het onderzoek kwamen er vragen bij over informatie en rationaliteit. Van de socioloog Max Weber is er de analyse van de onttovering van de westerse samenleving: in de moderne wereld heeft de wetenschap het gewonnen van het magische denken. Maar die rationaliteit leek soms ver te zoeken in het publieke debat over vaccinatie en andere coronamaatregelen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2021) waarschuwde voor de ontwikkeling van een ‘infodemie’. Er zou sprake zijn van een overvloed van informatie over de pandemie – deels juist, en vaak onjuist – die kon leiden tot verwarring en het niet naleven van maatregelen om de pandemie te beteugelen. José van Dijck (2022) heeft in een recente WRR-lezing de stelling geponeerd dat de sociale media een rol spelen in het dalende vertrouwen van Nederlanders in de overheid en instituties, zoals de wetenschap, politiek, overheden en mainstream media.

Enkele bevindingen over ongelijkheid, cohesie en verandering

Welke centrale bevindingen heeft onze studie opgeleverd?

Ongelijkheid: COVID-19 is grote gelijkmaker?

Kijken we naar het aspect van ongelijkheid dan zagen we dat de coronapandemie niet de grote gelijkmaker was, zoals door sommigen in het begin werd gedacht. Natuurlijk werden ook president, premier en prinses geraakt, maar er was op een reeks van domeinen sprake van ongelijkheid tussen sociale groepen:

  • Flexwerkers en zzp’ers en mensen in contactberoepen zijn financieel-economisch zwaarder getroffen dan mensen met een vaste aanstelling en niet-contactberoepen (vergelijk ook met Schulenberg, 2022);

  • Bij jongeren kwam het mentaal welzijn – meer stress, angst en weinig toekomstperspectief – meer onder druk te staan dan bij ouderen (Snel, Engbersen, De Boom, Van Bochove, 2022).

  • Alleenstaande ouders ervoeren meer economische onzekerheid en minder mentaal welzijn dan tweeoudergezinnen (Sijtsma, Rusinovic, & Bussemaker, 2021).

  • Bewoners van kwetsbare wijken ervoeren meer onzekerheid over baan en inkomen en meer overlast en onveiligheid dan bewoners uit de rest van Nederland (Engbersen, De Boom, Snel, & Van Wensveen, 2021a).

  • En uit andere onderzoeken bleek dat Nederlanders met een migratieachtergrond en lage inkomensgroepen vaker zijn overleden aan de gevolgen van COVID-19 dan mensen met een Nederlandse achtergrond en hogere inkomensgroepen en dat de kansenongelijkheid in het onderwijs is toegenomen (WRR, 2021).

Sociale cohesie: sociaal kapitaal en institutioneel vertrouwen

Wat betreft het aspect van sociale cohesie blijkt uit ons onderzoek dat het mentaal welbevinden van burgers met meer sociaal kapitaal beter is dan dat van burgers met een geringer sociaal kapitaal. Zij hebben minder stress, minder angst en zien meer toekomstperspectief (Snel, Engbersen, De Boom, & Van Bochove, 2022). Een andere belangrijke dimensie van sociale cohesie is vertrouwen. En dan hebben we het over vertrouwen tussen burgers onderling en tussen burgers en publieke instituties. Vooral dat laatste kreeg een flinke knauw tijdens de coronacrisis. Net als bij de watersnoodramp voelde Nederland zich in het begin één en steunde de overheid, maar dat vertrouwen liep in de afgelopen twee jaren sterk terug (Engbersen et al., 2021). Wij stelden vast dat in april 2020 69,1 procent van de Nederlanders vertrouwen in de landelijke overheid had en 59,8 procent in de lokale overheid. Volgens de laatste meting in het kader van het onderzoek naar sociale cohesie van juni 2022 (Engbersen et al., 2022) is dat vertrouwen nog maar 31,4 procent in de landelijke overheid en 42,2 procent in de lokale overheid. Hierdoor is het draagvlak van overheidsbeleid sterk verminderd (zie figuur 1).

Figuur 1

Nederlanders met (veel) vertrouwen in de landelijke overheid, lokale overheid, het RIVM en de GGD.

Het aanvankelijk hoge niveau van vertrouwen werd alom geïnterpreteerd als een rally ’round the flag-effect: in tijden van extern veroorzaakte dreigingen zoals oorlogen, terroristische aanvallen, natuurrampen en gezondheidscrises hebben bevolkingen de neiging om zich achter hun leiders en politieke instituties te scharen (Mueller, 1970). Maar zulke rally-effecten zijn doorgaans niet blijvend zoals uit onze analyses en die van het SCP blijkt (Den Ridder, Vermeij, Maslowski, & Van ’t Hul, 2021; Den Ridder, Miltenburg, Kunst, Van ’t Hul, & Van den Broek, 2022). Ook in Amerika en het Verenigd Koninkrijk daalde het politiek vertrouwen naarmate de pandemie aanhield (Aassve, Capezzone, Cavalli, Conzo, & Peng, 2022; Davies et al., 2021). Aanvullende analyses wezen uit dat dat sociaaleconomische status (SES) zowel direct als indirect effect heeft op de mate van institutioneel vertrouwen: mensen met een hogere SES ervaren minder economische onzekerheid en hebben minder onvrede over het coronabeleid en mede daardoor meer institutioneel vertrouwen.4 Daarnaast vergroot de economische onzekerheid de onvrede over het coronabeleid, en mede daardoor verzwakt de mate van institutioneel vertrouwen (Snel, El Farisi, De Boom, & Krouwel, 2021).

Een andere opvallende uitkomst van ons onderzoek was dat het vertrouwen in de overheid verweven was met de aard van de informatiebronnen die burgers gebruikten. Mensen voor wie sociale media de belangrijkste informatiebron zijn, hebben minder vertrouwen in de overheid en publieke gezondheidsinstellingen, zijn minder vaak gevaccineerd en niet van plan zich te laten vaccineren (zie de figuren 2 en 3).5 Onder deze mensen zijn lager opgeleiden, personen met een migratieachtergrond, lagere inkomensgroepen en groepen met een kwetsbare gezondheid oververtegenwoordigd. Het zou te ver gaan om te spreken van een ‘infodemic’ in de Nederlandse samenleving of van een ‘hertovering’ van Nederland: maar de desen misinformatie die op het web circuleert werkt wel polariserend in de Nederlandse samenleving en bemoeilijkt rationeel beleid.

Figuur 2

Rangorde sociale media als informatiebron en institutioneel vertrouwen.

Figuur 3

Rangorde sociale media als informatiebron en verhouding gevaccineerden en niet-gevaccineerden.

Sociale verandering: bestaande problemen en digitale innovaties

Ten slotte het aspect van sociale verandering. Aan de ene kant zien we dat COVID-19 niets nieuws heeft opgeleverd. De geschetste patronen van ongelijkheid waren immers al bekend. Aan de vooravond van COVID-19 waren er al talloze rapporten verschenen over de precaire positie van flexwerkers, sociaaleconomische gezondheidsverschillen, kansenongelijkheid in het onderwijs en problemen in kwetsbare wijken. Net als bij de watersnoodramp legde de coronapandemie problemen bloot die er al waren: COVID-19 als contrastvloeistof (Engbersen, 2021c). Aan de andere kant zien we ook, net als na de watersnoodramp, dat de coronapandemie wel als een katalysator heeft gewerkt voor digitale vernieuwingen: bijvoorbeeld voor het hybride werken, als ook voor innovaties in het online onderwijs en online hulpverlening.

Maar zien we ook fundamentele veranderingen opdoemen? Na de watersnoodramp van 1953 bouwde Rijkswaterstaat de Deltawerken. Ik vermoed dat Di Lampedusa van mening zou zijn dat de Zeeuwse Deltawerken geen fundamentele verandering impliceren van de Nederlandse samenleving – zij sluiten immers aan bij een lange historische Hollandse traditie van watermanagement. Wel waren ze een immense innovatie waardoor Nederland beter voorbereid was op een verhoging van de zeespiegel.

Lessen voor het sociaal-culturele domein: investeren in publiek kapitaal

Het onderzoek naar de maatschappelijke impact van COVID-19 kende ook een beleidsmatige component, in het bijzonder voor het brede sociaal-culturele domein. Welke lessen kunnen we trekken voor de toekomst? En wat zou er moeten gebeuren om beter voorbereid te zijn op mogelijke pandemieën? Twee algemene lessen liggen voor de hand: ten eerste een betere paraatheid in de organisatie van de gezondheidszorg en ten tweede het aanpakken van de sociale problemen die scherper zichtbaar zijn geworden tijdens de pandemie, waaronder de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt, kansenongelijkheid in het onderwijs, en sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Het aanpakken van deze vraagstukken is vooral ook van belang voor herstel van vertrouwen tussen overheid en burger.

Voor het brede sociaal-culturele domein geldt dat nieuwe vormen van samenlevingsopbouw nodig zijn om weerbaar en veerkrachtig te zijn in tijden van pandemieën. Er zijn ‘structurele gaten’ gevallen in de relatie tussen overheid en burgers omdat intermediaire publieke organisaties onvoldoende zijn benut en toegerust om adequaat als ‘broker’ te fungeren om die verbinding te herstellen (Burt, 2004). Dat is belangrijke les uit de focusgroepen die we hebben gehouden. Met intermediaire publieke organisaties doel ik enerzijds op professionele instellingen die werkzaam zijn in het sociale en culturele domein, zoals welzijnsen zorginstellingen, bibliotheken en woningbouwcorporaties, en anderzijds op religieuze instellingen, vrijwilligersorganisaties en deels ook burgerinitiatieven die een zekere duurzaamheid hebben. Al deze ongelijksoortige organisaties zijn belangrijk geweest in tijden van corona. Uit de focusgroepen komt naar voren dat hun kennis beter benut had kunnen worden. Enkele voorbeelden zijn (Van Bochove, Rusinovic, El Farisi, Bussemaker, & Engbersen, 2022):

  • Huisartsen in Rotterdam en Den Haag zijn van mening dat zij een grotere rol hadden moeten krijgen bij de vaccinatiecampagnes. Zij hebben ook laten zien dat zij kwetsbare groepen kunnen bereiken.

  • Leiders van religieuze organisaties zijn in staat gebleken het wantrouwen tegenover gezondheidszorg weg te nemen (in de studie naar de watersnoodramp wordt dit ‘situationeel leiderschap’ genoemd).

  • Vertegenwoordigers van migrantenorganisaties kunnen begrijpelijke en heldere informatie geven die ‘niet over de hoofden’ van personen gaat.

  • Zorgprofessionals in de eerste lijn weten welk type locaties je moet gebruiken om mensen te bereiken en zijn in staat de dialoog aan te gaan met mensen die huiverig zijn voor vaccinatie.

  • Vertegenwoordigers van burgerinitiatieven kunnen haarfijn uitleggen waarom juist zij de meest kwetsbare groepen kunnen bereiken. Bovendien kunnen zij aangeven welke grenzen er zijn aan zelforganisaties en hoe de lokale overheid hen beter kan ondersteunen.

  • Jongerenwerkers zijn in staat de veelheid van cijfers realistisch in te schatten – want er is altijd het gevaar van het dramatisering of het negeren van problemen –, en zijn ook in staat gebleken bepaalde innovaties, zoals digitale hulpverlening, op waarde te schatten en toe te passen.

  • Directeuren sociaal domein onderkennen dat je een nieuw type ambtenaar nodig hebt – ambtenaar 2.0 die in staat is verbindingen te leggen met burgers en burgerinitiatieven en professionele organisaties die werkzaam zijn in de wijken.

In dat veld van intermediaire organisaties, waarbinnen idealiter vruchtbare wederkerige relaties tussen de verschillende typen bestaan, dient meer te worden geïnvesteerd. Dat is een belangrijke les van corona. Net zoals na de watersnoodramp van 1953 de noodzaak van maatschappelijke werk en community organizing werd ontdekt, is nu een vernieuwing nodig van het brede sociaal-culturele domein. De socioloog Robert Merton (1997) heeft daar ooit een woord voor bedacht: ‘publiek kapitaal’. Publiek kapitaal is niet gebonden aan een individu of groep. Het is een sociale infrastructuur die in principe alle burgers zouden moeten kunnen benutten en waarmee de overheid alle burgers kan bereiken. Investeringen in publiek kapitaal maken bewoners en wijken meer weerbaar en geven hen meer veerkracht. Het is cruciaal voor het slechten van achterstanden en voor het ontwikkelen van effectieve preventieprogramma’s, vaccinatiecampagnes en het bereiken van kwetsbare groepen. Dat publieke kapitaal dat wordt vertegenwoordigd door maatschappelijke organisaties stelt overheden en burgers ook in staat te improviseren en een balans te vinden tussen het onhaalbare verlangen van maximale veiligheid en maximale openheid van de samenleving (Boutellier, 2005; 2010).

Het nut en de waarde van de sociologie

Sjoerd Groenman die van mening was dat de socioloog eerst ‘nutteloos en waardeloos’ was bij de watersnoodramp van 1953 voegde aan die woorden toe (Groenman, 1956): ‘Als in tijd van rampspoed de rangorde der waarden zo duidelijk luistert naar primitieve maatstaven van het behoud van het naakte leven en het redden daarvan ook bij anderen, dan wordt men zich bewust, dat voor de taakvervulling van de socioloog een andere situatie nodig is. Het sociale onderzoek tijdens rampspoed en reddingswerk is ook onbestaanbaar of zelf onduldbaar. De tijd van de sociografie komt naderhand.’ Nu is er een verschil tussen de watersnoodramp die zich in korte tijd voltrok (31 januari en 1 februari 1953) en het veel langere verloop van de huidige coronapandemie, maar snijden de woorden van Groenman hout? Ik denk dat Groenman gelijk heeft als hij stelt dat in de eerste fase van een natuurramp de inbreng van de sociologie beperkt is. In geval van de coronapandemie waren de acute vraagstukken van medische aard en was het vanzelfsprekend dat epidemiologische, virologische en medische kennis centraal stond. Dat geldt ook voor gedragspsychologische kennis en kennis over effectieve communicatie in verband met het introduceren en naleven van gedragsvoorschriften die snel moeten worden ingevoerd. De betekenis van de sociologie ligt vooral in het blootleggen van de maatschappelijke impact, het benoemen van factoren die burgers kwetsbaar en weerbaar maken en in het doen van voorstellen ten behoeve van institutionele veerkracht voor de omgang met pandemieën. Er wordt nu veel gesproken over pandemic preparedness en resilience. Het zijn de hoera-begrippen van de (post-)pandemische samenleving. Het echter van belang dat aan het begrip preparedness niet louter een medische invulling (vaccincapaciteit, ic-capaciteit) wordt gegeven en aan het begrip resilience niet louter een psychologische (denken doenvermogen). Sociologen kunnen aan beide begrippen een institutionele invulling geven. Daarin ligt het nut en de waarde van de sociologie.

  1. Zie voor een overzicht van dit project: https://www.impactcorona.nl/. Het onderzoek werd mogelijk gemaakt door verschillende subsidies van ZonMW, naast financiële steun van de drie gemeenten.

  2. We hebben ons hierbij vooral gericht op de (regio) Rotterdam en Den Haag. We spraken met professionals die steun bieden aan jongeren in een kwetsbare positie. Met ondernemers in de culturele sector, horeca en evenementenbranche. Met vertegenwoordigers van verschillende migrantengroepen. Met huisartsen en andere zorgprofessionals die de gezondheidskloof proberen te verminderen. En met directeuren sociaal domein van (middel)grote gemeenten in Nederland.

  3. Deze studie werd overigens geëntameerd door de Amerikaanse overheid en uitgevoerd door een ‘topteam’ van jonge onderzoekers, waaronder de latere hoogleraren sociologie Joop Ellemers, Cor Lammers en Henny in ’t Veld-Langeveld, de latere hoogleraar filosofie Lolle Nauta, en de latere hoogleraar sociale psychologie Pieter van Strien. Ook de latere hoogleraar Jacques van Doorn leverde ondersteuning voor de studie van Ellemers.

  4. Institutioneel vertrouwen omvat het vertrouwen in de landelijke overheid, de lokale overheid, de GGD en het RIVM. Van deze vier dimensies is een schaal gemaakt met een bereik van 1 t/m 5. Een hoge score staat voor veel vertrouwen, een lage score voor weinig vertrouwen (Snel et al., 2021).

  5. In de figuren 2 en 3 is op de horizontale as de ‘rangorde’ weergegeven waar de respondent de meeste informatie over het coronavirus vandaan haalt. ‘Plaats 1’ houdt in dat sociale media voor de respondent de belangrijkste informatiebron is over het coronavirus. ‘Plaats 2’ betekent dat sociale media de op één na belangrijkste bron van informatie over het coronavirus is, et cetera.

Referenties

Aassve, A., Capezzone, T., Cavalli, N., Conzo, P., & Peng, C. (2022). Trust in the time of coronavirus: longitudinal evidence from the United States. 1-58.

Boutellier, H. (2005). De veiligheidsutopie. Boom Juridische uitgevers. Boutellier, H. (2010). De improvisatiemaatschappij. Boom Lemma Uitgevers. Bezemer, D. (2020). Een land van kleine buffers. Uitgeverij Pluim.

Burt, R.S (2004). Structural holes and good ideas. American Journal of Sociology, 110(2), 349-399.

Davies, B., Lalot, F., Peitz, L., Heering, M. S., Ozkececi, H., Babaian, J., Davies Hayon, K., Broadwood, J., & Abrams, D. (2021). Changes in political trust in Britain during the COVID-19 pandemic in 2020: integrated public opinion evidence and implications. Humanities and Social Sciences Communication, 8(166), 1-9.

Den Ridder, J., Vermeij, L., Maslowski, R., & Van ’t Hul, L. (2021). Burgerperspectieven 2021, Kwartaal 4. Sociaal en Cultureel Planbureau. kwartaal-4.

Den Ridder, J., Miltenburg, E., Kunst, S., Van ’t Hul, L., & Van den Broek, A. (2022). Burgerperspectieven 2022, Bericht 1. Sociaal en Cultureel Planbureau. https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2022/09/01/ burgerperspectieven-bericht-1-2022.

Ellemers, J. E. (1956). De Februari-Ramp. Sociologie van een samenleving in nood. Van Gorcum.

Engbersen, G., De Boom, J., Snel, E., & Van Wensveen, P. (2021a). Gevolgen van de coronapandemie raken kwetsbare gebieden extra hard. (Working papers Maatschappelijke Impact COVID-19, nr. 9). www.impactcorona.nl/ wp-content/uploads/2021/11/Covid_WP977.pdf.

Engbersen, G., Van Bochove, M., De Boom, J., Bussemaker, J., El Farisi, B., Krouwel, A., Van Lindert, J., Rusinovic, K., Snel, E., Van Heck, L., Van der Veen, H., & Van Wensveen, P. (2021b). De laag-vertrouwensamenleving. De maatschappelijke impact van COVID-19 in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam & Nederland. EUR. www.impactcorona.nl/wp-content/uploads/2021/11/Def_-1-november_rapport_laag-vertrouwensamenleving_def83.pdf.

Engbersen, G. (2021c). Parallelle werelden. COVID-19 als contrastvloeistof: over oude en nieuwe ongelijkheden en het ontstaan van een parallelle samenleving. In WRR (Ed.), COVID-19: Expertvisies op de gevolgen voor samenleving en beleid (pp. 53-59). https://www.wrr.nl/publicaties/publicaties/2021/07/15/covid-19-expertvisies-op-de-gevolgen-voor-samenleving-en-beleid.

Engbersen, G., De Boom, J., Seidler, Y., & Van Heck, L. (2022). Corona & Cohesie: Dashboard Sociale Impact Corona. Verslag meting 1, 2, 3 en 4. Risbo.

Groenman, S. (1956). Ten geleide. In J.E. Ellemers (Ed.), De Februari-Ramp. Sociologie van een samenleving in nood (pp. V-VIII). Van Gorcum.

Hirschman, A. O. (1991). The Rhetoric of Reaction: Perversity, Futility and Jeopardy. Cambridge: Harvard University Press.

Klinenberg, E. (2002). Heat wave. A social autopsy of disaster in Chicago. University of Chicago Press.

Mueller, J. E. (1970). Presidential popularity from Truman to Johnson. The American Political Science Review, 64(1), 18-34.

Merton, R.K. (1997). A life of learning. In K. Erikson (Ed.), Sociological visions (pp. 101-275-295). Rowman & Littlefield Publishers.

Schulenberg, R. (2022). Ontwikkeling van het arbeidsinkomen tijdens corona. Cultureel Planbureau. www.cpb.nl/ sites/default/files/omnidownload/CPB-Coronapublicatie-Ontwikkeling-van-het-arbeidsinkomen-tijdenscorona.pdf.

Schuyt, C. J. M. (1983). Tussen macht & Moraal. Over de plaats van het recht in de verzorgingsstaat en democratie. Samson Uitgeverij.

Sijtsma, M., Rusinovic, K., & Bussemaker, J. (2021). De impact van de coronacrisis op alleenstaande moeder (Working Papers Maatschappelijke Impact COVID-19, nr. 7.). www.impactcorona.nl/wp-content/uploads/2021/10/ Covid_WP7_KL04.pdf.

Snel, E., El Farisi, B., De Boom, J., & Krouwel, A. (2021). Sociaaleconomische status en institutioneel vertrouwen in een tijd van corona. Tijdschrift Sociologie, 3, 30-52.

Snel, E., Engbersen, G., De Boom. J., & Van Bochove, M. (2022). Social Capital as Protection against the Mental Health Impact of the COVID-19 Pandemic. Frontiers of Sociology, 7, Article 728541.

Tomasi Di Lampedusa, G. (1959). De tijgerkat. Van Loghem Slaterus.

Van Bochove, M., Rusinovic, K., El Farisi, B., Bussemaker, J., & Engbersen, G. (2022). Lessen van de coronacrisis voor het sociaal domein van impact naar transformatie. www.impactcorona.nl/wp-content/uploads/2022/04/ Lessen-van-het-sociaal-domein_DEF_digitaal.pdf.

Van Dijck, J. (2022). Van dorpsplein naar onlinemarktplaats. Hoe sociale media vertrouwen en het publieke debat beïnvloeden. WRR. https://www.wrr.nl/publicaties/publicaties/2022/03/25/wrr-lustrumsymposium-2022

Van Noort, W. (2020, 10 april). Damiaan Denys: ‘Dit virus stelt ons mateloze consumeren aan de kaak’. NRC.

WHO (2021). Infodemic. https://www.who.int/health-topics/infodemic#tab=tab_1.

WRR (2021). COVID-19: Expertvisies op de gevolgen voor samenleving en beleid. WRR/KNAW. https://www.wrr.nl/ publicaties/publicaties/2021/07/15/covid-19-expertvisies-op-de-gevolgen-voor-samenleving-en-beleid.

Comments
0
comment
No comments here
Why not start the discussion?