Skip to main content
SearchLoginLogin or Signup

Netwerken in lockdown. Over de gevolgen van de coronamaatregelen voor relaties en eenzaamheidsgevoelens.

Published onJan 01, 2022
Netwerken in lockdown. Over de gevolgen van de coronamaatregelen voor relaties en eenzaamheidsgevoelens.
·

Abstract

Netwerken zijn tijdens de lockdown in Nederland veranderd. Dit gaat samen met veranderingen in mentale gezondheid. Tussen mei 2019 en mei 2021 werden netwerken kleiner. Vooral het aantal netwerkleden dat voor praktische hulp belangrijk is, zoals klussen in huis, boodschappen doen of helpen in de tuin, nam af. Relaties met dergelijke helpers voor praktische zaken zijn minder hecht dan de relaties met goede vrienden. De afname in dergelijke zwakkere bindingen gaat samen met meer gevoelens van eenzaamheid bij de onderzochte respondenten.

Familie, vrienden, buren en andere soorten relaties vormen ons sociale netwerk en ze zijn cruciaal voor ons welzijn. COVID-19 en de maatregelen van de regering om besmettingen in te perken hebben rechtstreeks gevolgen voor deze relaties en ons netwerk als geheel. Hoewel besmetting via sociaal contact geen nieuw fenomeen is denk aan hiv of ebola gaat het in het geval van COVID-19 om een besmettingsrisico dat reeds bij relatief afstandelijke contacten hoog is. Men kan de ziekte al oplopen door iemand een hand te geven of een deurklink vast te pakken die een besmet persoon zojuist heeft aangeraakt. De maatregelen die genomen zijn om de besmettingscurve te vervlakken, richten zich dan ook op het beperken van alle soorten contacten, en vooral ook op de zogenaamde ‘zwakke bindingen’. De meeste mensen hebben een kleine kring van sterke bindingen om zich heen – de mensen waarmee men zeer hecht verbonden is – en een bredere kring van zwakke bindingen, bijvoorbeeld vrienden die men niet zo vaak ziet of goede kennissen.

Tijdens de eerste volledige lockdown in 2020 en tijdens de tweede, minder strikte lockdown in 2021, toen veel meer ontmoetingsgelegenheden weer open waren, hebben wij onderzoek gedaan naar de sociale netwerken van mensen in Nederland. Wij maakten gebruik van een bijna representatieve dataset van twee leeftijdsgroepen en hun netwerken van 2019 en konden het onderzoek in 2020 en 2021 herhalen bij dezelfde personen.

Netwerken tijdens rampen, crises – en tijdens de levensloop

In tijden van crises wordt het belang van sociale relaties voelbaar voor iedereen: de wederzijdse afhankelijkheden tussen mensen worden zichtbaar en soms op de proef gesteld. Er is dan ook veel onderzoek gedaan naar de consequenties van grootschalige rampen voor persoonlijke netwerken. Echter, door de relatieve schaarste en de bijzonderheid van dergelijke gebeurtenissen is het lastig de studies te vergelijken. Een belangrijk onderzoek over netwerken tijdens de Golfoorlog is van Shavit, Fischer en Koresh (1994). De onderzoekers brachten in kaart bij wie mensen steun zochten tijdens de cruise missile aanvallen en herhaalden het onderzoek na de oorlog. Bij de eerste meting bleken netwerken kleiner en meer georiënteerd op familie te zijn dan bij de latere meting. Deze bevinding is in lijn met de studies van Hurlbert en collega’s die netwerken tijdens de orkaan Andrew in Californië in 1992 onderzochten (Hurlbert, Beggs, & Haines, 2001). Ook hier werd gevonden dat sociale netwerken tijdens de ramp vooral op familie georiënteerd zijn. De auteurs lieten tevens zien dat de impact van de crisis voor verschillende sociale groepen niet dezelfde was. Wie weinig hulpbronnen heeft wordt meer getroffen, mede omdat verbindingen met sociale instituties zwakker zijn. Noodzakelijke informatie en toegang tot voorzieningen zijn daardoor vooral beschikbaar voor mensen die goed zijn ingebed en participeren in de samenleving.

Een ander belangwekkend onderzoek is van Klinenberg (2015) over de hittegolf in 1995 in Chicago. Deze indrukwekkende studie laat zien dat mortaliteit door hitte tussen buurten verschilde en dat buurtgemeenschappen een grote rol spelden bij het verklaren van dit patroon. Sociale isolatie ging samen met een groter risico op overlijden tijdens de hittegolf. Alles overziend laten studies over natuurrampen en oorlog zien dat mensen in deze situaties voornamelijk terugvallen op de sterke bindingen en dat het hebben van dergelijke bindingen cruciaal is om gezond en in leven te blijven. Als een ramp zich voordoet is het niet mogelijk deze bindingen alsnog op te bouwen.

Uiteraard veranderen netwerken ook door de levensloop heen, na transities of gewoon doordat mensen ouder worden (Wrzus, Hänel, Wagner, & Neyer, 2013). Deze veranderingen zijn goed gedocumenteerd. Zo worden netwerken iets kleiner naarmate men ouder wordt (Cornwell, 2011). De relatieve compositie van netwerken verandert echter niet ingrijpend. Wisselingen liggen vooral op het niveau van de netwerkleden: mensen houden het relatieve aantal vrienden in hun netwerk min of meer stabiel, maar deze vrienden blijven niet dezelfde personen door de levensloop heen (Mollenhorst, Völker, & Flap, 2014). Na een persoonlijke crisis, zoals een scheiding, worden relaties met vrienden vaak intensiever (Kalmijn, 2012). Ook bij verweduwing worden vele contacten sterker, vooral contacten met familie, maar dit effect verdwijnt na verloop van tijd (Guiaux, Van Tilburg, & Broese van Groenou, 2007). Tot slot heeft ook het verliezen van een baan gevolgen voor sociale netwerken; deze verschillen echter sterk tussen sociale groepen (Rözer, Hofstra, Brashears, & Völker, 2020). Terwijl werkloosheid op latere leeftijd eerder samengaat met minder sociaal contact, worden netwerkrelaties van jongeren bij werkloosheid juist intensiever.

Als men de literatuur over netwerkveranderingen tijdens natuurrampen en oorlog vergelijkt met de veranderingen na persoonlijke crises, lijkt in het geval van het eerste vooral de terugtrekking en de focus op bestaande sterke bindingen naar voren te komen, terwijl netwerken meer veranderen en er relaties bij komen bij persoonlijke, ingrijpende gebeurtenissen.

Hoe worden sociale netwerken geraakt door COVID-19?

Netwerken en de netwerkstructuren van mensen faciliteren alle soorten van overdracht en uitwisseling – en ook de besmetting met ziekten. Zoals gezegd, verspreidt het COVID-19-virus zich gemakkelijk via zwakkere bindingen. Daarom werden vrijwel alle gelegenheden die belangrijk zijn voor het ontmoeten van dergelijke zwakkere bindingen gesloten: cafés en clubs, bibliotheken, theaters en bioscopen. Met als gevolg dat de contacten waarmee mensen sporten, uitgaan of een vluchtig praatje maken tijdens de lockdowns minimaal waren. Daarnaast werden mensen verplicht in zo min mogelijk ontmoetingsgelegenheden te verkeren: thuiswerken werd de regel en scholen waren gesloten. Door deze maatregel werd overlap tussen netwerken vermeden, want netwerkoverlap leidt uiteraard ook tot een verhoging van het risico besmet te worden.

De coronamaatregelen raakten dus met name de zwakkere bindingen die mensen hebben. Als zwakkere bindingen uit zicht raken, leven we echter nog meer dan voor de crisis in een ‘bubbel’. In zo’n bubbel hebben mensen vooral contact met elkaar, niet met mensen daarbuiten en de bindingen binnen de bubbel zijn sterk. Het is echter een van de oudste en belangrijkste lessen van netwerkstudies dat inspiratie en innovatie via zwakke bindingen in het netwerk komen (Granovetter, 1973). Met de sterke contacten die men heeft, heeft men hetzelfde informatieniveau, zwakke bindingen verbreden daarentegen iemands sociale horizon. Dit komt doordat sterke bindingen netwerksluiting bevorderen. Figuur 1 laat dit proces zien.

A picture containing clock, clipart Description automatically generated
Figuur 1

Tendens tot netwerksluiting bij sterke relaties.

De reden waarom netwerken van sterke bindingen de neiging hebben tot ‘dichtgroeien’ is simpel. Iemand die twee hechte contacten heeft (zie figuur 1, het netwerk links), zal ernaar streven dat deze twee netwerkleden ook hecht met elkaar zijn, of op z’n minst een goede verhouding met elkaar hebben. Dit is om een aantal redenen praktisch en ook waarschijnlijk: praktisch omdat men als de twee netwerkleden ook met elkaar bevriend raken de tijd met deze netwerkleden samen kan doorbrengen en niet hoeft te ‘splitsen’. En het is waarschijnlijk omdat sterke bindingen over het algemeen op elkaar lijken wat betreft belangrijke socio-demografische dimensies. Gelijken trekken eerder met elkaar op omdat dit comfortabel is, maar ook omdat ze elkaar sowieso eerder tegenkomen. Keer op keer laat onderzoek dan ook zien dat netwerken van sterke bindingen, bijvoorbeeld met heel goede vrienden, in hoge mate homogeen zijn. Als men dus twee goede vrienden heeft, dan lijken deze op jezelf maar ook op elkaar – wat betekent dat er een grotere kans is dat ze ook met elkaar bevriend raken. Zo ontstaat een gesloten netwerk, zoals in figuur 1 rechts is geïllustreerd.

Deze manier van netwerksluiting heeft echter gevolgen voor de cohesie in samenleving. Stel dat iedereen alleen maar een paar sterke bindingen heeft die onderling verbonden zijn en geen zwakke. Voor de hele samenleving is de cohesie dan laag. Figuur 2a en 2b laten dit zien. Figuur 2a toont een netwerk met vertakkingen – dat zijn de zwakke bindingen, die verschillende sociale kringen met elkaar verbinden. Figuur 2b laat zien wat er gebeurt als deze zwakke bindingen wegvallen: er ontstaan losse eilanden, hechte netwerken die niet met elkaar verbonden zijn – daarom is de cohesie dan laag, ondanks dat niemand geïsoleerd is.

In ons eigen onderzoek vroegen wij ons af in hoeverre de coronamaatregelen ervoor hebben gezorgd dat netwerken van elkaar werden ‘losgetrokken’ en dat zwakke bindingen uit beeld raakten.

Figuur 2a. Netwerken met sterke bindingen, onderling verbonden door zwakke bindingen.

Figuur 2b. Dezelfde netwerken als in figuur a, maar zonder zwakke bindingen.

Door het sluiten van de meeste ontmoetingsplekken werd ook de netwerkdynamiek beperkt. Het is haast onmogelijk nieuwe mensen tijdens een lockdown te leren kennen. Men moest het doen met de contacten en de hulpbronnen die voor de crisis zijn opgebouwd. Rilke’s gedicht ‘Herbsttag‘ van 1902 over de naderende winter verbeeldt deze situatie: ‘Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr’. Mensen zijn aangewezen op de relaties die ze reeds hebben en de hulpbronnen die deze netwerkleden kunnen bieden.

Een andere hypothese over netwerkveranderingen tijdens de lockdown is geinspireerd door de theorie van het sociaal kapitaal (Lin, 2002; Völker, 2021). Indien mensen keuzes moeten maken over met wie ze blijven omgaan, zullen ze proberen de netwerkleden met het meeste sociaal kapitaal te houden. Als we dit betrekken op de coronacrisis dan zou dat betekenen dat contacten met anderen die hulpbronnen bieden worden aangehouden. Andere netwerkleden zal men tijdens de lockdown wellicht even niet opzoeken.

Tot slot is er één context die niet gesloten werd: de lokale buurt. Daarom zou men kunnen verwachten dat mensen burenrelaties tijdens de lockdown intensiveren. Men komt zijn buren immers ook nog tijdens de lockdown tegen – wie weet nog vaker dan voorheen omdat iedereen thuis is. Naast deze overwegingen wilden we ook onderzoeken of mensen zich tijdens de lockdown eenzamer voelden en wat het verband was tussen deze gevoelens en de verwachte verandering in persoonlijke netwerken.

Onderzoek met paneldata

Deze ideeën werden getoetst aan een panel bestaande uit een steekproef van respondenten die tussen 18 en 35 jaar oud zijn en een steekproef van 65-plussers. De omvang van beide steekproeven samen was 1342 respondenten. De respondenten werden in 2019 – voor de coronacrisis –, in 2020 en 2021 (tijdens corona) ondervraagd. Netwerken werden gemeten door standaard naam-genererende vragen te gebruiken, zoals de vraag naar mensen met wie men over belangrijke dingen spreekt en naar mensen die men om hulp vraagt voor kleine klussen in en rond het huis. Vervolgens verzamelden we ook informatie over de netwerkleden die in reactie op deze vragen werden genoemd, onder andere via welke relatie men met elkaar verbonden is (buur, familie, vriend enzovoorts); hoe sterk de relatie is en hoe vaak men elkaar ziet. Om hulpbronnen van de netwerkleden te meten, werd de opleiding van de netwerkleden gevraagd – als indicator voor sociaal kapitaal dat netwerkleden kunnen bieden.

Netwerk en eenzaamheidgevoel voor en tijdens pandemie

Voor de analyse van de gegevens keken we hoe het netwerk eruitzag en hoe dit is veranderd tussen 2019 en 2021. Wat betreft de focus op sterkere bindingen werd de verwachting bevestigd: sterkere bindingen hadden een grotere kans om in het netwerk te blijven, zwakkere raakten juist uit beeld. Mede als gevolg hiervan werden de netwerken ook kleiner. Figuur 3 illustreert deze bevinding.

Figuur 3. Schetsmatige netwerkverandering door de coronamaatregelen: links netwerken voor corona, rechts tijdens de eerste volledige lockdown.

Het klopte ook dat zo goed als geen nieuwe contacten tijdens de lockdown in 2020 werden gevormd. Minder dan een procent van alle bindingen die genoemd werden, waren tijdens de coronacrisis gevormd (Völker, 2022). Tevens werd de verwachting dat netwerkleden met meer hulpbronnen eerder in het netwerk blijven, bevestigd. Indien een netwerklid een lagere opleiding had dan de respondent was de kans dat hij of zij niet meer werd genoemd bij de latere metingen verhoogd. Maar niet alle verwachtingen klopten. Wat betreft de toename of intensivering van de relaties met buren werd de verwachting weerlegd. Buren werden niet vaker genoemd als netwerkleden en bestaande relaties met buren werden niet intensiever.

Onze resultaten over eenzaamheid zijn als volgt: de hele steekproef vertoonde in 2020 en in 2021 een hogere score dan in 2019. Gemiddeld gingen eenzaamheidsgevoelens voor de respondenten omhoog (zie ook hoofdstukken 2 en 3 in deze bundel). In 2021 hebben onze respondenten gemiddeld een 7 procent hogere score op eenzaamheid. In 2019 en in 2020 onderscheiden zich ouderen en jongeren: ouderen rapporteren iets lagere eenzaamheidsgevoelens dan jongeren. In 2021 is dit verschil echter verdwenen en is het niveau van eenzaamheid van beide groepen gelijk. Op alle momenten vertonen mannen echter meer eenzaamheidsgevoelens dan vrouwen. Tevens zijn eenzaamheidsgevoelens hoger bij mensen die geen baan hebben.

De belangrijkste bevinding is echter dat de mate waarin men aan zwakke bindingen heeft ingeboet de toename in eenzaamheidsgevoelens verklaart. Eenzaamheid speelt dus vooral voor mensen die de zwakke contacten niet meer zien of spreken (zie ook Sandstrom & Dunn, 2014). De bubbel van sterke bindingen verhoogt het gevoel er alleen voor te staan. Het gevoel van erbij horen en deel uitmaken van een gemeenschap is kennelijk verweven met het ontmoeten van zwakkere contacten.

Discussie

De lockdown heeft gevolgen voor sociale netwerken. Mensen noemen minder netwerkleden en gevoelens van eenzaamheid zijn toegenomen. Wat betreft de bevinding dat burenrelaties niet toenamen, moet de kanttekening worden gemaakt dat het onderzoek niet heel nauwkeurig inzoomde op lokale relaties. Het zou kunnen dat mensen meer contact maakten met hun buren, maar dat deze toch niet in onze netwerkvragen werden genoemd. Dit laat echter zien dat burenrelaties kennelijk zo zwak zijn dat ze het netwerkonderzoek ‘niet halen’. Interessant zijn ook de ontwikkelingen die we in andere databronnen zien, zoals van politiedata.nl. Klachten in buurten over overlast en geluid verdrievoudigden soms tijdens de lockdown. Heel verwonderlijk is dit niet, iedereen is immers veel meer thuis. Maar kennelijk spreken mensen hun buren liever er niet op aan, maar maken in plaats daarvan een melding. Dit is in lijn met onze bevinding dat burencontacten niet verbeteren tijdens de COVID-19-pandemie.

De bevinding dat de ontwikkelingen wat betreft eenzaamheid voor jongeren en ouderen elkaar niet veel ontlopen is opmerkelijk. Men had kunnen verwachten dat jongeren makkelijker vooral de zwakkere contacten via social media blijven onderhouden en dat ouderen meer geraakt worden omdat ze gemiddeld toch minder gebruik maken van moderne technieken voor hun sociale contacten, hoewel dit de laatste jaren flink is toegenomen (CBS, 2020). Wij hebben in de vragenlijst naar online contacten gevraagd; tijdens de lockdown namen

deze toe, maar dit had geen compenserende effecten. Indirect laat onze studie dan ook wederom zien dat internetgebruik geen vervanger is voor face-to-facecontact (Baym, Zhang, & Lin, 2004). Andersom kan men redeneren dat jongeren juist meer geraakt werden door de lockdown dan ouderen omdat van hen zo veel solidariteit werd verwacht. Jongeren liepen minder risico op een zwaar verloop van de ziekte, maar moesten zich net zo aan de maatregelen houden als ouderen, die duidelijk kwetsbaarder waren. We zien in onze gegevens dat de afstand die jongeren en ouderen tot elkaar voelen in hoe ze denken over andere generaties is toegenomen.

Het feit dat zwakke bindingen uit zicht raken heeft misschien niet alleen met de sluiting van ontmoetingsgelegenheden te maken, maar ook met het gegeven dat zwakke bindingen in tijden van corona een risico vormen. Van je naasten weet je wat ze in de afgelopen dagen hebben gedaan en dan kun je desnoods even afstand houden. Maar van mensen die verder van je af staan heb je deze informatie niet en je kunt er ook niet zondermeer op rekenen dat ze je waarschuwen als ze mogelijk besmettelijk zijn. Daarom is afstand houden verstandig.

De lockdown heeft dus netwerken letterlijk op slot gezet, zwakke bindingen geminimaliseerd en voor een toename van eenzaamheid gezorgd. Ook in 2021 zien we deze patronen, hoewel iets minder scherp. Het is thans de vraag hoe lang dit ‘risico van zwakke bindingen’ een rol speelt in sociale netwerken. Gezien het belang van zwakke bindingen voor innovatie, diversiteit en sociale cohesie is deze ontwikkeling iets dat we moeten monitoren. Lage cohesie op macroniveau heeft cruciale gevolgen voor een samenleving. Het besef dat de wereld groter is dan je eigen huisje en het gevoel van ingebed zijn in de samenleving zullen dan afnemen. Door het ontbreken van bindingen met andere werelden komt solidariteit in het geding.

Tot slot, de pandemie heeft ons het belang van ons netwerk laten zien. Ze heeft ons ook geleerd dat hulpbronnen die we niet hebben, in tijden van crises niet kunnen worden opgebouwd. Voor politiek en beleidsmakers is het daarom cruciaal, netwerken en sociale cohesie juist in stabiele tijden te bevorderen. Anders gezegd, ons netwerk kan ons de veerkracht geven die we in moeilijke tijden nodig hebben, maar dat lukt alleen als we dit netwerk in goede tijden hebben ontwikkeld.

Referenties

Cornwell, B. (2011). Age trends in daily social contact patterns. Research on Aging, 33(5), 598-631

Baym, N. K., Zhang, Y. B., & Lin, M. C. (2004). Social interactions across media: Interpersonal communication on the internet, telephone and face-to-face. New Media & Society, 6(3), 299-318.

Guiaux, M., Van Tilburg, T., & Broese van Groenou, M. (2007). Changes in contact and support exchange in personal networks after widowhood. Personal Relationships, 14(3), 457-473.

Granovetter, M. (1973). The strength of weak ties. American Journal of Sociology, 87(6), 1360-1380.

Hurlbert, J. S., Beggs, J.J., & Haines, V.A. (2001). Social networks and social capital in extreme environments. In

N. Lin, K. Cook, & R. Burt (Eds.), Social capital: Theory and Research. Routledge.

Kalmijn, M. (2012). Longitudinal analyses of the effects of age, marriage, and parenthood on social contacts and support. Advances in Life Course Research, 17(4), 177-190.

Klinenberg, E. (2015). Heat Wave. A Social Autopsy of Disaster in (2nd ed.). The University of Chicago Press. Lin, N. (2002). Social capital: A theory of social structure and action. Cambridge University Press.

Mollenhorst, G. B. Völker, B., & Flap, H. (2014). Changes in personal relationships: How social contexts affect the emergence and discontinuation of relationships. Social Networks, 37, 65-80.

Sandstrom, G. M., & Dunn, E.W. (2014). Social interactions and well-being: The surprising power of weak ties.

Personality and Social Psychology Bulletin, 40(7), 910-922.

Shavit, Y., Fischer, C. S., & Koresh, Y. (1994). Kin and nonkin under collective threat: Israeli networks during the gulf war. Social Forces, 72(4),1197-1215.

Rilke, R.M. (2010). Herbsttag. In R.M. Rilke, Das Buch der Bilder. Contumax Hofenberg,

Rözer, J. J., Hofstra, B., Brashears, M. E., & Völker, B. (2020). Does unemployment lead to isolation? The consequences of unemployment for social networks. Social Networks, 63, 100-111.

CBS (2020). Steeds meer ouderen maken gebruik van sociale media. Geraadpleegd op https://www.cbs.nl/nl-nl/ nieuws/2020/04/steeds-meer-ouderen-maken-gebruik-van-sociale-media.

Völker, B. (2021). Three decades of research into social capital. Achievements, blind spots, and future directions. In M. Small, B. Perry, B. Pescosolido, & E. Smith (Eds.), Personal Networks. Classic Readings and New Directions in Egocentric Analysis (pp. 296-322). Cambridge University Press.

Völker, B. (2022). Networks in lockdown. The consequences of Covid-19 for social relationships and feelinsg of loneliness. Social Networks (forthcoming).

Wrzus, C., Hänel, M., Wagner, J., & Neyer, F. J. (2013). Social Network Changes and Life Events Across the Life Span: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 139(1), 53-80.

Bij aanvang van de pandemie werd geopperd dat deze crisis een motor van sociale verandering kan zijn. Om dit mogelijk te maken, moet de coronacrisis ook tot een verandering in waarden en opvattingen leiden. Eerder onderzoek toont echter dat waar opvattingen inderdaad volatiel zijn, fundamentele waarden relatief stabiel zijn, waardoor waardeverandering enkel plaatsheeft door waardeverschillen tussen generaties. Op basis van de European Values Study zijn we nagegaan of relevante waarden en opvattingen van Nederlanders significant anders zijn bij het begin van de coronacrisis dan in 2017. De resultaten bevestigen eerdere inzichten dat waarden stabiel zijn gebleven, terwijl opvattingen erg zijn verschoven.

In september 2022 – ongeveer tweeëneenhalf jaar nadat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) COVID-19 uitriep tot een pandemie – verklaarde de directeur-generaal van diezelfde organisatie, Tedros Adhanom Ghebreyesus, dat de wereld momenteel over goede papieren beschikt om een einde te maken aan de COVID-19-pandemie. Met de laatste oplevingen van het COVID-19-virus in zicht, is het moment aangebroken om stil te staan bij hoe de pandemie een langdurige invloed heeft uitgeoefend op onze waarden en opvattingen. Bij het uitbreken van de pandemie werden er onverbloemde voorspellingen gedaan: een crisis van deze omvang, die fundamenteel ingrijpt op de samenleving, zou wel eens een motor van sociale verandering kunnen zijn. Om het debat over de impact van de pandemie op waarden en opvattingen aan te zwengelen, publiceerden we in april 2020 een blog op Sociale Vraagstukken (Reeskens, 2020), geïnspireerd op een artikel in de Financial Times van trendwatcher Yuval Noah Harari (2020), auteur van onder meer Homo Deus en Sapiens. Hij voorspelde in maart 2020 dat de keuzes die overheden moeten maken om de pandemie te beteugelen impact zullen hebben op de richting die onze samenleving uitgaat. Hij wees daarbij op twee dilemma’s: enerzijds de keuze tussen totalitarian surveillance en citizen empowerment en anderzijds tussen nationalistic isolation en global solidarity.

Er bestaat geen twijfel over dat die dilemma’s zich ook gemanifesteerd hebben tijdens de crisis. Een treffend voorbeeld vormt de invoering van apps zoals de CoronaMelder (die via bluetooth-technologie nagaat of je met een door corona besmet persoon in contact bent gekomen) en de CoronaCheck (die via een QR-code na een vaccinatiebewijs, negatief testbewijs of herstelbewijs toegang geeft tot deelname aan het publieke leven zoals de horeca en internationale reizen). Deze apps stellen ons voor een dilemma tussen totalitarian surveillance en citizen empowerment. De nationalistische reflex in de allocatie van de schaarse COVID-19-vaccins aan derdewereldlanden via het COVAX-programma van onder meer de WHO toonde dan weer de ingewikkelde tweespalt aan tussen nationalistic isolation en global solidarity. Wetenschappers gebruikten het woord vaccin nationalisme om aan te kaarten dat juist welvarende landen met een goede gezondheidszorg aanspraak maakten op de initiële voorraad vaccins waarbij de armere landen buiten de boot vielen (Bollyky & Bown, 2020).

Om blijvende sociale verandering mogelijk te maken, moeten de keuzes van de overheid echter ook geschraagd worden door de publieke opinie. Een goede graadmeter hierbij is onder meer het politiek vertrouwen dat in het begin van de coronacrisis een stevige boost kreeg (het zogenaamde rally effect), maar doorheen de pandemie een flinke knauw (zie bijvoorbeeld Miltenburg, Den Ridder, Wagemans, & Schaper, 2021). Daarbij heerste ook polarisatie op het vlak van vaccinatie (zie hoofdstuk 16 in deze bundel) en waren er uitbarstingen zoals de rellen in Eindhoven bij het ingaan van de lockdown in januari 2021. Een blinde focus op politiek vertrouwen of eruptie van politiek protest als graadmeters voor sociale verandering, is echter misleidend.

Waarden en opvattingen

Om na te gaan of de coronacrisis een verandering teweegbrengt in waarden en opvattingen, moet een conceptueel onderscheid gemaakt worden tussen fundamentele waarden en opvattingen. Dit laat zich niet alleen zien in de opvattingen over apps als de CoronaMelder en de CoronaCheck, maar ook in het bredere pakket aan maatregelen dat de overheid nam om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Bij de evaluatie van deze maatregelen kwamen fundamentele waarden zoals individuele vrijheid en volksgezondheid soms in conflict. De mate waarin men het belangrijk vindt om eigen, autonome keuzes te kunnen maken, viel tijdens de crisis niet altijd even goed te rijmen met het belang om de samenleving collectief te beschermen tegen het coronavirus.

In de literatuur worden waarden gedefinieerd als ‘concepten of overtuigingen over gewenste eindtoestanden of gedragingen die specifieke situaties overstijgen, de selectie of de evaluatie van gedrag en gebeurtenissen bepalen, en zijn gerangschikt op relatief belang’ (Schwartz & Bilsky, 1987). Ze worden als relatief stabiel beschouwd, omdat ze grotendeels voortkomen uit socialisatieprocessen op jonge leeftijd (Inglehart, 1977). Onze ouders hebben ons bepaalde waarden bijgebracht, en tezamen met de omstandigheden waarin we zijn opgegroeid, beïnvloeden zij het belang dat we aan bepaalde waarden hechten. Dergelijke waarden vormen de kern van ons geloofssysteem, en hoe centraler een waarde binnen dit systeem staat, hoe stabieler het is in de tijd (Converse,

1964). Dit betekent niet dat waarden nooit veranderen, maar dat doen ze veel minder vaak dan voorkeuren, waardoor ze inherent zijn aan onze identiteit (Uslaner, 2002).

Waardeverandering heeft dus minder plaats in de levensloop, maar vooral tussen generaties. De waardeverandering die de westerse wereld de afgelopen decennia heeft ondergaan is voortgekomen uit een ‘stille revolutie’ waarbij de conservatieve waarden van een oude generatie (opgegroeid in materieel onzekere tijden) gradueel zijn vervangen door progressieve waarden van jongere generaties (opgegroeid in materieel telkens betere tijden). De twee onderliggende mechanismen zijn schaarste en socialisatie. Wat betreft schaarste leidt (materiële) onzekerheid tot het terugvallen op waarden die materiële en fysieke zekerheid verschaffen. Mutatis mutandis leidt voorspoed ertoe dat dergelijke eerdere conservatieve waarden voldoende zijn afdekt, waardoor men kan verschuiven naar hogere behoeften, zoals zelfexpressie. Progressieve waarden zoals tolerantie en inclusie krijgen dan prioriteit. De socialisatiethese (Inglehart, 1977) stelt dat deze invloed van onzekerheid op fundamentele waarden zich vooral voltrekt tijdens de formatieve jaren – de jonge jaren waarin je intellectuele, sociale en emotionele ontwikkeling vorm krijgt. Dit mechanisme veronderstelt dus dat een context, zoals de coronapandemie, vooral zal inwerken op jongeren.

Opvattingen worden in de literatuur gedefinieerd als ‘een neiging om gunstig of ongunstig te reageren op een object, persoon, instelling of evenement’ (Ajzen, 2005, p. 3). Voorkeuren die daaruit voortvloeien zijn gebaseerd op een beoordeling van de huidige stand van zaken. Ze gaan vaak gepaard met cognitieve evaluaties van huidige (politieke) actoren, instellingen of beleid (Converse, 1964; Uslaner, 2002). Houdingen, voorkeuren en dus opvattingen veranderen vrij gemakkelijk bij blootstelling aan een veranderende context (Uslaner, 2002). Een typisch voorbeeld van een onstabiele voorkeur is politiek vertrouwen (Mishler & Rose, 2001). Dit hangt namelijk grotendeels af van de prestaties van zittende politici en het huidige beleid: wanneer mensen vinden dat de overheid het goed doet, hebben ze meer vertrouwen en vice versa. Dit maakt politiek vertrouwen dus veranderlijk, afhankelijk van prestaties.

De vraag die na deze conceptuele uiteenzetting rest, is of en in welke mate een pandemie van deze omvang, die ook een zekere mate van existentiële onzekerheid met zich meebrengt, tot een verandering van onze waarden en opvattingen heeft geleid.

De verwachtingen empirisch getoetst

Om na te gaan hoe stabiel waarden en opvattingen zijn, analyseren we data van het Nederlandstalige deel van de European Values Study, waarbij data van 2017 dienstdoen als voormeting en werden verrijkt met data verzameld in mei 2020. De items die we testten op hun stabiliteit voor en tijdens de pandemie kunnen we rangschikken op het continuüm van fundamentele waarden over makkelijke (politieke) issues, politieke voorkeuren, en moeilijke (politieke) issues (zie Carmines & Stimson, 1980). We keken naar de fundamentele waarden religiositeit (vragen naar frequentie van bidden) en politieke ideologie (vragen naar het links-rechts continuüm). Ook democratische principes (zoals het afwijzen van sterke leiders) zijn volgens Inglehart (1977) gesocialiseerd op jonge leeftijd. Van deze items verwachtten we dat ze over de tijd heen erg stabiel zijn. We verwachtten minder stabiliteit in de meningen over de gemakkelijke (politieke) kwesties die men beantwoordt met de onderbuik, zoals opvattingen over gendergelijkheid (vragen naar de mate waarin men vindt dat gezinnen eronder lijden als vrouwen fulltime werken) en opvattingen over immigranten (vragen of ze banen wegnemen, misdaadproblemen verergeren, of een last vormen op de sociale zekerheid).

Nog volatieler zijn evaluaties, met name institutioneel vertrouwen, waarbij we het onderscheid maken tussen vertrouwen in representatieve instellingen (vertrouwen in regering en parlement) en vertrouwen in maatschappelijke instellingen (vertrouwen in het opleidingssysteem en het socialezekerheidsstelsel). Het meest volatiel verwachtten we meningen over moeilijke (politieke) kwesties die nog niet goed overdacht zijn, zoals opvattingen over privacyschendingen door de overheid (vragen of de overheid mensen onder videobewaking mag houden in openbare ruimtes, e-mails en andere informatie op internet mag controleren, en zonder medeweten van burgers informatie over hen mag verzamelen).

Volatiel of stabiel

Om verandering en stabiliteit in waarden en opvattingen na te gaan, hebben we concordante antwoorden op de verschillende items bekeken en ook de niveaus tussen 2020 en 2017 vergeleken (zie Reeskens et al., 2021 voor de volledige resultaten). Globaal genomen zijn de bevindingen nogal ontnuchterend in termen van de grote waardeverschuivingen die nodig zijn om tot de ‘motor van sociale verandering’ te komen die de pandemie volgens sommigen zou kunnen zijn. De relatieve stabiliteit of volatiliteit die we terugvinden, komt overeen met de meest baanbrekende onderzoeken op dit terrein (Converse 1964; Uslaner 2002). We zien geen verschil tussen 2017 en mei 2020 in de meest fundamentele waarden. Wel zien we dat opvattingen tussen dezelfde perioden sterk fluctueren. Religiositeit, politieke ideologie, en ook sociaal vertrouwen zijn erg stabiel gebleven. Tegelijkertijd zien we dat evaluaties zoals politiek vertrouwen en moeilijke politieke issues, zoals meningen over privacy, sterk zijn veranderd tussen 2017 en 2020.

Meest opvallend in onze analyses (zie Reeskens et al., 2021) is dat enkele democratische waarden die volgens theoretische aannames relatief stabiel horen te zijn, want gesocialiseerd op jonge leeftijd, behoorlijk volatiel zijn in de COVID-19-crisis. Zoals Inglehart (1985) al suggereerde is het mogelijk dat diepgewortelde waarden tijdelijk veranderen als reactie op externe dreigingen. Ter vergelijking, institutioneel vertrouwen dat volatiel zou moeten zijn omdat het een weerspiegeling is van functioneren van de overheid, fluctueert over de twee perioden, maar meer gedetailleerde analyses onder dezelfde personen toont aan dat het stabieler is dan verwacht. Tegelijkertijd geven Nederlanders meer vertrouwen aan actoren die relevant zijn voor de behandeling van de COVID-19-pandemie, met name aan de politiek en de zorgsector, en zijn ze zelfs bereid enkele democratische verworvenheden in te ruilen voor een sterke leider. De interpretatie is dus een duidelijk rally-effect (Mueller, 1973): meer een emotionele dan een rationele reactie op de onbekende dreiging die corona op dat moment was.

Dit rally-effect geeft echter niet aan dat regeringen zich elke maatregel kunnen veroorloven om het virus in te dammen. Mensen toonden zich bijvoorbeeld

bezorgd over privacyschendingen door de overheid. Velen lijken bij aanvang van de crisis extreem sceptisch te zijn over contactopsporing om de pandemie te beteugelen zoals apps die sterk ingrepen in hun persoonlijke levenssfeer. Dit toont ook aan dat opvattingen over privacy een moeilijke kwestie zijn waarover mensen nogal eens van mening kunnen veranderen.

Toekomstig onderzoek

Wat betekent dit voor onderzoekslijnen naar de toekomst toe? In het onderzoek naar verandering in opvattingen en waarden is het in de eerste plaats belangrijk om uit te pluizen of bepaalde moeilijke (politieke) issues zijn verworden tot gemakkelijke kwesties waarbij mensen spontaan hun mening klaar hebben. Onderwerpen zoals privacy, waarbij de overheid persoonlijke informatie gebruikt, waren voor de coronacrisis voor sommigen minder saillant of werden beoordeeld vanuit verschillende waardenkaders. Het belang van individuele vrijheid kwam tijdens de COVID-19-pandemie echter in conflict met het belang van de volksgezondheid. Door de confrontatie met apps zoals CoronaMelder en CoronaCheck zijn opvattingen over dergelijke moeilijke kwesties mogelijkerwijs meer uitgekristalliseerd. Toekomstig onderzoek moet dit uitwijzen.

Het blijft daarbij ook belangrijk om tegenstrijdigheden in verschillende onderzoeksresultaten bloot te leggen. Om maar een voorbeeld te noemen: ons eigen onderzoek gaf aan dat tijdens de pandemie sociaal vertrouwen relatief stabiel was vergeleken met voor de pandemie (zie Reeskens et al., 2021). Echter, onderzoek van Lo Iacono en collega’s (2021) toont aan dat het sociaal vertrouwen tijdens de pandemie (juli 2020) significant was gezakt in vergelijking met de periode voor de pandemie (mei 2019). Deze onderzoeksresultaten lijken in tegenspraak met elkaar. Nadere beschouwing van beide studies geeft echter aan dat niet enkel de referentiejaren verschillend waren (2017 in de ene, 2019 in de andere studie), maar dat ook de meting van sociaal vertrouwen verschilde – onze studie maakte gebruik van dichotome antwoordmogelijkheden, de andere studie hanteerde een 11-puntsschaal. Het toont aan dat in onderzoek naar de coronacrisis de methodologische uitgangspunten op orde moeten zijn.

Niet enkel vraagverwoordingen en antwoordschalen zijn hierbij punten van aandacht, ook de referentiejaren. Veel besproken in dit kader is het onderzoek naar politiek vertrouwen waarbij Nederland werd gedefinieerd als een ‘laagvertrouwenssamenleving’ (zie Engbersen et al., 2021). In dit onderzoek werd het hoge niveau van politiek vertrouwen aan het begin van de pandemie als uitgangspunt genomen om de lage niveaus een jaar later mee te vergelijken.

Een ander punt van aandacht is dat een volwaardige toets van de theoretische assumpties die de grondslagen vormen van de moderniseringstheorie pas op termijn mogelijk is. Onderzoek (zie ook hoofdstuk 3 in deze bundel; Van Baars, 2022) toont aan dat vooral jongeren erg te lijden hebben gehad van de invloed van de pandemie: het subjectief welbevinden is vooral onder hen gedaald. De moderniseringstheorie gaat ervan uit dat blootstelling aan (materiële) onzekerheid tijdens de formatieve jaren een invloed heeft op de ontwikkeling van waarden. Gegeven dat het subjectief welbevinden een dip kende tijdens de coronapandemie, lijkt het onwaarschijnlijk dat de crisis geen invloed heeft gehad op de ontwikkeling van jongeren en hun identiteit en de daaraan gerelateerde waarden. Dit moet nader onderzoek uitpluizen.

Terwijl sommige gevolgen van de pandemie en het gevoerde overheidsbeleid vrij direct zichtbaar en meetbaar zijn (zoals het aantal besmettingen en de oversterfte), laten de meer diffuse uitkomsten, zoals opvattingen en waarden, nog wel even op zich wachten. De moeilijkheid hierbij is ook om alternatieve verklaringen mee te nemen – om maar een voorbeeld te noemen, de oorlog in Oekraïne die op dit moment speelt is een nieuwe vorm van (existentiële) onzekerheid waarmee nieuwe generaties nog geen ervaring hebben. Pas over enkele jaren en met behulp van langlopend landenvergelijkend onderzoek naar waarden en opvattingen (zoals de European Values Study, de European Social Survey en de Eurobarometer) wordt duidelijk of deze crisis zich ook als een nieuwe ‘stille revolutie’ aandient, dan wel eerder als een rimpel de geschiedenis ingaat.

Referenties

Ajzen, I. (2005). Attitudes, Personality and Behavior, (2nd ed.). Open University Press.

Bollyky, T. J., & Bown, C. P. (2020). The tragedy of vaccine nationalism: only cooperation can end the pandemic.

Foreign Affairs, 99(5), 96-109.

Carmines, E. G., & Stimson, J. A. (1980). The Two Faces of Issue Voting. American Political Science Review, 47(1), 78-91.

Converse, P. E. (1964). The Nature of Belief Systems in Mass Publics. In D. E. Apter (ed.), Ideology and Discontent

(p. 206-261). Free Press of Glencoe.

Engbersen, G., Van Bochove, M., De Boom, J., Bussemaker, J., El Farisi, B., Krouwel, A., Van Lindert, J., Rusinovic, K., Snel, E., Van Heck, L., Van der Veen, H., & Van Wensveen, P. (2021). De laag-vertrouwensamenleving. De maatschappelijke impact van COVID-19 in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam & Nederland, vijfde meting. Kenniswerkplaats Leefbare Wijken.

Harari, Y. N. (2020, 20 maart). The world after coronavirus. Financial Times. Geraadpleegd op https://www. ft.com/content/19d90308-6858-11ea-a3c9-1fe6fedcca75

Inglehart, R. (1977). The Silent Revolution. Changing Values and Political Styles Among Western Publics. Princeton University Press.

Inglehart, R. (1985). Aggregate Stability and Individual-Level Flux in Mass Belief Systems: The Level of Analysis Paradox. American Political Science Review, 79(1), 97-116.

Lo Iacono, S., Przepiorka, W., Buskens, V., Corten, R., & Van de Rijt, A. (2021). COVID-19 Vulnerability and Perceived Norm Violations Predict Loss of Social Trust: A Pre-Post Study. Social Science & Medicine, 291, Article 114513.

Miltenburg, E., Den Ridder, J., Wagemans, F., & Schaper, J. (2021). Burgerperspectieven 2021 | Kwartaal 2. Sociaal en Cultureel Planbureau.

Mishler, W., & Rose, R. (2001). What are the Origins of Political Trust? Testing Institutional and Cultural Theories in Post-Communist Societies. Comparative Political Studies, 34(1), 30-62.

Mueller, J. E. (1973). War, Presidents and Public Opinion. Wiley.

Reeskens, T. (2020, 24 april). Alles wordt anders? Dat valt te bezien. Sociale vraagstukken www.socialevraagstukken.nl.

Reeskens, T., Muis, Q., Sieben, I., Vandecasteele, L., Luijkx, R., & Halman, L. (2021). Stability or Change of Public Opinion and Values During the Coronavirus Crisis? Exploring Dutch Longitudinal Panel Data. European Societies, 23(sup1), S153-S171.

Schwartz, S. H., & Bilsky, W. (1987). Toward a Universal Psychological Structure of Human Values. Journal of Personality and Social Psychology, 53(3), 550–562.

Uslaner, E. M. (2002). The Moral Foundations of Trust. Cambridge University Press.

Van Baars, L. (2022, 14 september). Meisjes in grote psychische nood. Trouw. www.trouw.nl.

Comments
0
comment
No comments here
Why not start the discussion?